brief aan de stad

Beste stad,

Begin deze week vernam ik dat mijn collega Lotte Dodion zou opstappen als stadsdichter. Zelf heb ik na een traject van zes maanden het gevoel dat ik nooit stadsdichter van Antwerpen ben geweest. Daarom zal ik deze brief eindigen met de spijtige mededeling dat ik mijn titel terug inlever en voor de laatste keer aantreed als stadsdichter. En dat terwijl ik het heel graag en heel goed had willen doen. 

September 2022. Terwijl ik geacht word mijn hoofd er bij te houden tijdens de personeelsvergadering van de academie in Lier, ontploft mijn gsm. Ruth Lasters stapt op als stadsdichter omdat het stadsbestuur weigert haar gedicht Losgeld te verspreiden. Ook ik heb het hier erg moeilijk mee. De eerste 10 jaar van mijn carrière heb ik immers tekenles gegeven in de Landbouwschool in Sint-Niklaas, voornamelijk in het BSO. Ik vind het tumult rond de weigering van dit gedicht dan ook erg terecht. Hoewel het mijn eerste intuïtie is om collectief ontslag te nemen, besluit de pool aan te blijven. Mijn hoofdreden om aan te blijven is wat ik zou noemen de vakbondsreflex. We besluiten de dialoog met het kabinet aan te gaan en te vechten voor betere werkomstandigheden. De garantie op vrijheid van meningsuiting is daar één facet van en daarin worden we gesteund door PEN, maar na enkele gesprekken en het uitpluizen van een paar documenten, zie ik nog wel meer marge tot verbetering en tot versteviging van onze positie als stadsdichters, zelfs binnen een pool. Wij kregen in een persbericht een titel, maar waar is ons recht op opdrachten bijvoorbeeld? En wat als wij buiten een opdracht iets wensen te schrijven? En hoe zit dat, worden wij geacht elkaar te beconcurreren? Is de pool bedoeld als een variant op de openbare aanbesteding? 

Tijdens het gesprek met de schepen blijkt dat er over al deze zaken gepraat kan worden, maar er staat niets op papier. Daarom wordt er beslist een nieuwe overeenkomst op te maken. De gesprekken die we daarover hebben, zijn hoopvol, maar het wordt november en intussen wachten we nog steeds.

Het moeten wachten is een constante onder dit bestuur. Zelf vond ik het een teken aan de wand dat wij met de stadsdichterspool wekenlang hebben moeten wachten op een afspraak met het kabinet, terwijl er intussen dagelijks iemand van de pers aan de lijn hing om te vragen of er evolutie was in het dossier. Mijn geduld is groot, maar niet eindeloos. 

Eind oktober 2022. Vlak voor de boekenmaand komt er nieuws van het kabinet cultuur: de projectsubsidies worden stopgezet. Dit resulteert in een boycot van het openingsfeest van de boekenmaand, dat dan maar wordt afgelast. Mijn collega Lotte neemt haar tijd en gaat bij zichzelf te rade, maar ziet het niet meer zitten om aan te blijven als stadsdichter.

Ik ben niet iemand die voortijdig de wedstrijd staakt. Ik kan redelijk goed tegen mijn verlies, maar ik geloof pas dat ik verloren ben als het echt, echt, echt voorbij is. Maar nu? Voortdurend worden de spelregels veranderd. Fictief voorbeeld: een stadsdichter ontwerpt een toren die met recyclagemateriaal is in elkaar gezet en rekent op de projectsubsidies om daarmee jonge makers aan het werk te zetten… Hoe mogelijk is dit nog?  

Voortdurend worden de spelregels veranderd. Sommigen noemen dat valsspelen. Het zijn jammer genoeg deze slechte werkomstandigheden, deze steeds veranderende krijtlijnen en ook wel een beetje deze techniek van shockdoctrine die mij doen beslissen mijn stadsdichterschap neer te leggen na amper zes maanden met nauwelijks resultaat. Vandaar mijn uitspraak dat ik eigenlijk nooit stadsdichter ben kunnen worden.

Lieve stad, ik spreek u aan en niet het kabinet omdat u de geraakte partij bent. In heel dit gebeuren zijn er twee verliezers waarmee wij misschien toch te lichtzinnig omgaan. Wij, daarmee bedoel ik dan wij, de stadsdichterspool, maar ook wij, de culturele wereld met aan het hoofd de reeds genoemde schepen van cultuur Nabila Ait Daoud. De eerste verliezer is de stadsbewoner. De laatste weken en dagen heb ik een paar onverwachte gesprekken gehad met gewone Antwerpenaren, los van het culturele veld, die een heel andere licht lieten schijnen op het stadsdichterschap. Het politieke gekrakeel was voor hen totaal onbelangrijk, maar zij drukten elk hun enthousiasme uit voor een vers in de publieke ruimte of zelfs in hun herinnering, voor het feit dat de stad Antwerpen dit had gefaciliteerd. Ik vraag me af of we hen niet over het hoofd zien en hun gemeenschapsgeld niet te lichtzinnig behandelen. Het is belangrijk dat we het contact met deze stadsbewoner niet vergeten. 

Een andere verliezer is natuurlijk, en dat doet mij nog het meeste pijn, mijn levensgezel, de poëzie. De poëzie die zo’n mooi forum had in deze prachtige stad en die nu terug dreigt te worden ingepakt in boekendozen. Ze zal er in zekere zin natuurlijk altijd zijn, maar minder groots, meer in de marge. Dat doet een dichters dichter als ik misschien wel het meeste pijn.

Het zij zo. Het doek valt. Bij deze lever ik mijn titel in en word ik weer gewoon Lies Van Gasse, een gezichtsloze dichter, verstopt tussen de pagina’s. Sta mij daarom toe dit trieste stukje af te sluiten met een gedicht, lieve stad. Ik heb in mijn loopbaan al veel goede verzen geschreven over u, Antwerpen, maar, en dat is veelzeggend, de laatste zes maand is dat niet altijd even goed gelukt. Behalve dan misschien in dit gedicht:

Het geluid dat vrijheid heet


Lang voor het leven begon was er een geluid dat zoemde op aarde. 
Het zoemde in het kruipen van de eerste dieren, 
in het breken van de eilanden, het begroeien van land,
het zoemde in het draaien van een wiel, het platleggen van wegen,
het keren van de tijd, het zoemde in elke schrijvende hand. 
Ik kwam het eerst vooral in steden tegen, waar het, licht woekerend,
een lijn trok tussen voorspoed en vernieuwing,

spieren zocht in ademloze lichamen,
antigenen trok uit pest en wrok,
en bouwde, verschoof,
plande, bewoog,
golven zocht – 

Benen liepen over de aarde en kozen er een huis.
Armen kozen een deur om open te doen.
Vandaag hoor ik zelfs jubelend gezoem:
een koor van opstijgende ballonnen,
de kus onder een opgegooide baret,
die straalvlucht naar een beter oord.

Vrijheid, 
je lijkt te dwarrelen als bloesem in je eerste lente 
maar toch, vaak was je er niet:
die keer toen de gestreepte treinen kwamen,
toen we opgedeeld werden in kleur of in geslacht,
toen mijn gezicht verborgen werd, maandenlang,
toen iemand het podium op kroop, mijn tong uitsneed,
omdat ik weer iets onbetamelijks had gedacht,

die keer toen ik mij verstopte in de grond, 
een stoeptegel, een plukje stro,
uit schaamte voor de schroeiende zon,
voor taksen die het land uithobbelden in zware tanks,
voor kinderen die aanmeerden met hun bootjes,
voor de vrouw, haar rolstoel, het trappenhuis,
de analfabeet in de bibliotheek.

Vrijheid, 
je kijkt me aan met je holle ogen
je masker, je uitgeteerde wangen
en ik zoek naar een boom om te schuilen.

Laat het vallende water zoemen
en we weten dat we vrij zijn.
Laat de wolf in de haven zoemen
en hij zal vrij zijn,

zoemen, zoemen, diep in mij,
om wat ooit als een klein geluid begon.

Ik zal deze tekst uitspreken op Crossing Border in De Studio op 6 november om 15u.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *